‘Nu ben ik hier,’ klinkt het uit de mond van het jochie onder mij. Vijftien seconden later kruisen onze wielen het pad. ‘En nu hier,’ vermeldt het mini-wijsgeertje. Vervolgens fiets ik onder hem door. ‘Net waren we daar, waar die jongen is, maar nu zijn we hier.’ Geen idee wat het is, maar de vluchtige ontmoeting tussen mij en het jochie met een ééncijferige leeftijd intrigeerde mij. Zijn tweewieler – of eigenlijk vierwieler, als je de zijwieltjes meetelt, maar als ik vierwieler zou zeggen, denken jullie aan een auto en dat is verwarrend bij een knul met een dergelijke leeftijd – verzette zich in tijd en ruimte, en hij had het door. Hij was er bewust van.
Ik kan het mij nog herinneren. Die tijd waar verjaardagen nog uit appelkruimel- of slagroomtaart bestonden. Waar ome Alfred altijd vroeg: ‘Jongen, hoe gaat het op school?’ en mijn ‘Goed, hoor.’ nog volstond. Dat mijn ouders op hun eigen verjaardagen niet aan vieren toekwamen, omdat ze constant met schalen voedsel en glazen drinken bezig waren. Van die schalen met komkommerschijfjes, snackworteltjes en cherrytomaatjes. Of eieren met een dun lapje vlees eromheen, naast de bakken met goedkope zoutjes en tientallen lege bierflesjes. En dat tijdens de klassentraktaties altijd dezelfde liedjes werden gezongen: ‘Dat zal lekker smaken, eet maar op, eet maar op.’.
En dan de kinderfeestjes, die zich immer afspeelden in het plastic peuterparadijs in Duiven. Daar waar felle kleuren, vette frieten en huilende kinderen zich samensmolten tot onvergetelijke herinneringen. Het is een soort gevangenis met allemaal chemisch gefabriceerde hindernissen – waar elke kinderknie zich onherroepelijk aan openhaalt – en daar worstel je je logge kinderlichaam vervolgens hijgend en krijsend doorheen, met een hoopje andere kiddo’s in diezelfde hoedanigheid. In mijn bolle wangetjestijd kwam ik er ongeveer 5 à 6 keer per jaar. Het was zalig, maar bovenal onschuldig.
‘Was ik nog maar…’ of ‘Dat waren nog eens tijden, als ik nou nog even…’. Ik hoor het regelmatig, van leeftijdsgenootjes en oudere mensenwezens. Voor velen lijkt de tijd van schoolontbijtjes, Cito-toets, playbackshows en voorleeswedstrijden onbevangener dan de huidige periode van socializende werkborrels, allesbepalende studiepunten, vleeskeurende talentenshows en het min of meer verplicht laten horen van je stem. Het heden en de toekomst is een stuk minder rooskleuriger dan dolfijnentrainer, kapster, astronaut of voetballer. Men wil terug naar de tijd waar kennis aan de hand van ‘Moffel en Piertje’ door het onwetende kinderbreintje wordt vergaard. De tijd zonder stress, verantwoordelijkheden en verplichtingen.
Tegen deze nostalgische individuen kan ik alleen maar zeggen: het verleden brengt je wie, waar en hoe je nu bent. Op een potverdorie feeërieke plek, die – met een andere jeugd –duizendmaal duisterder had kunnen zijn. Het is wellicht eenvoudig babbelen (en typen) als 20-jarig studentspersoon, maar dat jongetje op zijn vierwielige tweewieler heeft gelijk. De tijd fietst al vliegensvlug voorbij. ‘Nu’ is namelijk op dit moment alweer een woord die je een halve zin geleden las, dus eigenlijk is geweest. Laten we daarom niet constant mijmeren over waar we vandaan komen of waar we heen gaan, maar genieten van waar we zijn.
‘Nu ben ik hier.’