De tweezits in de trein is vooral fijn als ik er in mijn eentje vertoef. Of de persoon op de naastliggende zetel moet de titel ‘vriend’ dragen. Anders komt na de vraag of de onbekende zijn tas wil weghalen een ongemakkelijk knikje en een verder stilzwijgende reis. In de meeste gevallen dan. Vroeger baalde ik van deze sociale afstandelijkheid, nu zou ik er mijn complete Nijntje-verzameling voor inruilen.
In het volle ochtend-ov richting Utrecht. Een tweezits in het verdomhoekje van de coupé. Naast deze knul (aan de raamkant) zit een leeftijdsgelijke dame die net mijn knikje heeft mogen ontvangen. Tot dusver geen noemenswaardige taferelen. Geïntegreerd door een artikel over het 60-jarig jubileum van een geïllustreerd knaagdier, merk ik niet dat mijn buurvrouw langzaam inzakt. Tot haar gehijg aanzwelt.
Aangezien mijn hoofd tot het enig zichtbare verworden is, kijken de overige coupégenoten alsof al mijn tien vingers in vibrators zijn veranderd. Alsof de handen onder mijn wanhopige ogen het gehijg veroorzaken en versnellen. Nee, geenszins. Kan ze het alleen niet duidelijk maken. Tegelijk priemt ook de verantwoordelijkheid over de toestand van de kreunkoningin in mijn geweten. Met een ielig stemmetje vraag ik of het gaat. Het zweet gutst, als antwoord, over haar rood aangelopen voorhoofd.
Hyperventileren. Ze bleek er vaker last van te hebben. Dat legde de vrouw tien minuten later uit. Naast de opluchting dat ze weer op de stoffen stoelenaarde was beland, had ik niet veel aan deze informatie. De rest had al hoofdschuddend de coupé verlaten. Het imago van treintortelaar kende zijn geboorte. Ben ik mooi klaar mee.
Stilzwijgende ongemakkelijkheid? Ik word er – hedendaags – intens gelukkig van.