Wanneer ik op de terugweg vanuit mijn Hilversumse werk moet overstappen op Utrecht Centraal, pak ik vaak een treintje later. In plaats van op een bankje wachten, ga ik dan rondjes lopen door de immense hal. Ik stap een kwartier uit de constante rush van mensen waar ik net nog deel van was. Muziek in, lopen en kijken. Meer niet. Kijken naar mensen die gedachteloos naar huis drentelen. Die moeten haasten voor hun trein. Mensen die voor even in mijn blikveld vallen.
Kijken naar mensen met lang haar, blond haar, geen haar. Mensen die zijn verdronken in hun mobiel, in muziek, in hun gedachten. Mensen die koffie halen, 70 cent voor het toilet betalen. Mensen die een bos bloemen uitzoeken om iets goed te maken, de liefde te tonen of een warm welkom te geven. Mensen met gitaren, longboards en schilderijen. Mensen die dromen van een auto.
Kijken naar mensen die iets kopen of verkopen. Mensen die een goed doel, krant of mini-blikje frisdrank in je handen drukken. Mensen met strakke broeken, gescheurde broeken, korte broeken, baggy broeken. Mensen die plotseling stoppen met lopen of afbuigen. Mensen met hooikoorts, een rolstoel, depressieve gedachten, eenzaamheid of een studenten-ov.
Kijken naar mensen die ontmoeten, schelden, opbreken, huilen, botsen, zuipen, schreeuwen, tongen, lachen. Verklede mensen. Politiemensen. Kattenmensen. Hondenmensen. Buitenmensen. Stadsmensen. Nachtmensen. Ochtendmensen. Dagjesmensen. Gevoelsmensen. Slangenmensen. Zakenmensen. Examensen. ‘Mensenmensen’.
Kijken naar mensen die als waterdruppels door elkaar heen vloeien. Mensen met vrienden, andere vrienden. Mensen met levens, andere levens. Mensen, andere mensen.
Mensen,
mooie mensen.
Lees: Ik haat het als jij gelukkig bent